Ga naar de inhoud

Is de voorgenomen wijziging van het kiesstelsel een goed idee?

Het kabinet is voornemens een nieuw stelsel in te voeren voor de verkiezingen van de Tweede Kamer, waarbij kandidaten worden verkozen in regionale districten. De achterliggende gedachte is dat de Kamer in haar huidige samenstelling onvoldoende recht doet aan de vertegenwoordiging van regio’s buiten de Randstad. De Tweede Kamer die het kabinet voor ogen staat zou niet langer uitsluitend een afspiegeling zijn van partijpolitieke opvattingen, maar ook van regionale verschillen en belangen. Op verzoek van de Vaste commissie voor Binnenlandse Zaken schreven drie wetenschappers een factsheet over het kiesstelsel: Kees Aarts (Rijksuniversiteit Groningen), Gert-Jan Leenknegt (Tilburg University) en Eva van Vugt (Maastricht University). De auteurs kwamen tot onder meer de volgende conclusies.

Een kiesstelsel waarin Kamerleden in regio’s worden gekozen is in principe verenigbaar met het in de Grondwet verankerde beginsel van evenredige vertegenwoordiging, mits het aantal regio’s niet te groot is en het aantal te verdelen zetels per regio groot genoeg. Gedacht kan worden aan een aantal van tien tot twaalf regio’s, in combinatie met twintig tot dertig vereffeningszetels. De Grondwet verlangt daarbij wel van alle Kamerleden dat zij het algemeen belang behartigen; zij kunnen dus niet gebonden worden door opdrachten of wensen van de kiezers in hun regio.

In dit verband wijzen de auteurs op het reële risico dat regionale Kamerleden desondanks het belang van hun regio centraal stellen. Immers, als kiezers ‘hun’ kandidaten verantwoordelijk houden voor (de gevolgen van) het overheidsbeleid in hun regio, mag worden verwacht dat die kandidaten zelf daar ook rekening mee zullen houden. Dat vergroot immers de kans dat zij bij volgende verkiezingen zullen worden herkozen. Regionale belangenbehartiging kan op gespannen voet staan met de behartiging van het algemeen belang. In onze representatieve democratie wordt het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigd door de Staten-Generaal, bestaande uit de Tweede en Eerste Kamer. Deze spanning zal zich met name voordoen als regionale belangenbehartiging leidt tot een uitruil van beleidsvoornemens tussen regio’s: het

zogenaamde ‘pork-barreling’ dat we kennen uit de Verenigde Staten: in een wetsvoorstel wordt dan een ‘vreemd’ onderwerp ingebracht om regionale vertegenwoordigers tevreden te stellen.

Dit risico verhoogt de druk op de Eerste Kamer om erop toe te zien dat de Staten-Generaal beslissingen nemen die in het nationaal belang zijn, wat tot botsingen tussen de Kamers kan leiden.

De voorgenomen wijziging van het kiesstelsel betekent ook dat landelijk bekende politieke kopstukken moeten kiezen in welke regio zij kandidaat willen zijn, om de kans dat ze überhaupt niet worden verkozen te minimaliseren. Omdat ze slechts in één district kandidaat kunnen zijn zullen de meeste kiezers immers niet op hen kunnen stemmen.

Ten slotte: een verplichting voor Kamerleden om in het eigen kiesdistrict te wonen kan allerlei praktische en juridische complicaties veroorzaken; daarvan afzien kan betekenen dat regionale vertegenwoordiging een illusie wordt, als veel politici er de voorkeur aan geven in en rondom Den Haag te wonen.

Donderdag 17 april lichtten de auteurs hun bevindingen toe aan de leden van de Vaste Tweede Kamercommissie. Terugkijken van de bijeenkomst kan via de website van de Tweede Kamer. De factsheet vindt u hier.

(verschenen in de april-editie van Headlines, de nieuwsbrief van Universiteiten van Nederland)